Amsterdam, Watergraafsmeer KVK 75496976
info@kinderpraktijkaanzet.nl

Waarom verschil maken en uitsluiten óók helpend kan zijn!

(online) workshops & trainingen voor ouders & professionals

Waarom verschil maken en uitsluiten óók helpend kan zijn!

Wie zich wel eens afgekeurd voelt, weet hoe pijnlijk deze emotie is. En voor wie wel eens beschuldigd of buitengesloten is, geldt dat misschien nog wel des te meer. Afkeur of uitsluiting kan voelen als hevige kramp. Het kan even pijnlijk zijn als een heuse messteek. Of als een mokerslag.

Afkeur is onlosmakelijk verbonden met onderscheid. Met een tegenstelling. Met polariteiten. Met denken in verschillen. Maar als dat ons allemaal zoveel pijn oplevert, waarom doen we dat dan eigenlijk?

Besef van een “ik”

Met een besef van onderscheid worden we niet geboren. Wanneer we ter wereld komen, zijn onze mentale vermogens nog niet zodanig ontwikkeld dat we ons bewust zijn van onze ervaringen. Dat besef komt pas jaren later. Zodra onze  mentale vermogens (in de meeste gevallen gedurende onze kindertijd) zich gaan ontwikkelen, ontstaat er langzaam maar zeker een besef van onderscheid. “Ik ben de ene en jij bent de andere.” Voor die tijd zien kinderen zichzelf nog niet los van de ander. Dan leven zij zoals waterdruppels in de zee, als een onlosmakelijk verbonden onderdeel van het geheel.

Bij de meeste kinderen komt er een moment waarop ze zichzelf als ook een “ik” gaan beschouwen. En dat is super handig. Want om mee te doen met de groep, om te kunnen samenspelen en samenwerken en samenleven én om zichzelf uiteindelijk in onze complexe maatschappij zonder opvoeders te kunnen redden, is het helpend dat kinderen een eigen stevige “ik” construeren. Een “ik” die niet opgaat in de massa (zoals de druppels in een zee in die zee opgaan), maar die afzonderlijk te beschouwen is. Een unieke “ik” die onderscheiden kan worden door anderen, die door anderen aan te raken en aan te spreken is en die in het handelen en uiten het liefst als enigszins voorspelbaar en betrouwbaar wordt beschouwd.

De “ik” is in feite puur een gedachten-construct, een beeld van hoe we expressie geven aan onszelf richting de wereld. Het is een mentale constructie, die we zelf creëren. Om zo’n “ik” te construeren, blijkt de kunst van verschillen onderkennen heel zinvol. Om een “ik” te construeren, moeten we namelijk ‘kiezen’ welke eigenschappen onze “ik” heeft en naar welke regels onze “ik” zich wil gedragen. Zo’n geconstrueerde “ik” is met name handig voor onze buitenwereld. We nemen daarmee als het ware een ‘zelfverzonnen’ rol aan jegens onze buitenwereld. Hoe steviger onze “ik”, des te voorspelbaar en betrouwbaar ons gedrag door anderen zal worden beschouwd. Een “ik” is dus niet iets waar we vanzelf mee worden geboren, maar die we gaandeweg opbouwen. Van dat opbouwen van de “ik” zijn we ons overigens niet bewust. Laat staan dat we ons beseffen dat we daar ‘keuzes’ in hebben.

Het zelfgemaakte “ik”-construct bestaat in wezen uit waarden (kwaliteiten) en normen (regels). Die waarden en normen vloeien enerzijds voort uit onszelf, ingegeven vanuit ons eigen temperament, maar worden anderzijds sterk beïnvloed door onze omgeving. De “ik” is een geheel aan eigenschappen (kwaliteiten), die gekaderd zijn (in regels). Zodra een regel niet meer helpend is (bijvoorbeeld omdat de omstandigheden zijn gewijzigd of omdat onze eigen of kennis of kunde is gegroeid of onze kwaliteiten zijn ontwikkeld), dan kan een regel worden verruimd of herzien. Het kader van ons “ik” construct staat dus niet vast.

Regels zijn dus gedachten, die we op enig moment zijn gaan geloven en daarmee een overtuiging of norm zijn geworden. En kwaliteiten zijn eigenschappen, die we innerlijk gewaarworden en door ons zelf worden beleefd. Onze eigen regels en kwaliteiten die ons niet meer dienen of knellen of verstevigd willen worden, kunnen eenvoudig veranderen of zich ontwikkelen. Dat gebeurt ook regelmatig. Bijvoorbeeld door de positieve invloed van anderen, die ons activeren, stimuleren, uitdagen of steunen. En omdat het om een zelfgemaakt construct gaat, kan het veranderen van de “ik”  eveneens door ons zelf gebeuren. Dat doen we door onze bewuste aandacht daarop te richten, door onszelf te bevragen over de waarden en normen binnen ons “ik” construct en op deze waarden en normen te reflecteren. Zo kunnen we bewust een steeds een ‘betere’ “ik” vormen. Een “ik” die onszelf en anderen om ons heen optimaler helpt en dient.

Sociale regels

Hoewel kinderen al vanaf dat ze zeer jong zijn intuïtief aanvoelen welke richting ze op willen bewegen en hoewel hun zintuigen al van meet af aan vanzelf hun eigen voorkeuren en gevoeligheden kennen, hebben kinderen terwijl ze opgroeien nog geen besef over wie ze “zelf” zijn. Bewuste zelfkennis ontwikkelt zich – op zijn best – gaandeweg en vaak zelfs pas wanneer we al lang en breed volwassen zijn.

Om het dan toch gezellig te kunnen houden in de steeds grotere en complexere omgeving waarvan elk kind deel uitmaakt, leert een kind spelregels. Regels over goed en fout. Elk groep kent eigen regels. Regels in het gezin. Regels van de school, van de klas, van de sport- en hobbyclub. Regels van de straat, van de  geloofsgemeenschap, van het land. Zodra de regel wordt geïnternaliseerd, vormt zich een aangepaste “ik”. Je kunt je voorstellen dat alleen al die verschillende regels binnen al die verschillende systemen zullen leiden tot een grote diversiteit aan “ik” constructen. Terwijl een “ik” (primair) wordt geconstrueerd vanuit het eigen temperament, dat eveneens van kind tot kind verschilt. Wanneer kinderen opgroeien en zich ook mentaal ontwikkelen, zal bij deze kinderen daarom langzaam maar zeker het besef van verschil intreden. “Jij bent anders dan ik en ik ben anders dan jij”.

Uit zelfliefde zouden we de “ik” het liefst zo construeren dat we eigenschappen kiezen, die we zelf respecteren en waarderen. Waarbij we ons thuis voelen. Want in dat geval ligt de “ik” zo dicht mogelijk bij wie we “zelf” zijn, bij onze eigen natuur. Dan gedragen we ons volledig congruent ten opzichte van ons eigen temperament. We zouden dan ons ook moeiteloos consequent naar onze eigen waarden gedragen. Maar we zijn nu eenmaal ook kuddedieren, die graag fijn willen samenleven met anderen en de hulp van anderen vaak hard nodig hebben. Dus tegelijkertijd willen we dat de eigenschappen van onze “ik” óók door onze sociale kudde wordt gewaardeerd. Zodat we niet worden buitengesloten. We willen dus óók voldoen aan de normen van de buitenwereld. Te beginnen de normen van onze opvoeders. De “ik” is dus vaak een compromis tussen dat wie we in wezen zijn (onze eigen waarden) en dat wat sociaal wenselijk is (de sociale normen).

Goed en fout

Zodra we leren verschillen te zien, kunnen we zomaar denken dat als de ene kant goed is, de tegenovergestelde kant fout moet zijn. En omgekeerd. We kunnen dan ook geloven één kant te moeten kiezen. En daar dan aan vast te moeten houden. Maar dat blijkt niet zelden een vergissing.

Want dat wat twee kanten heeft of twee polen, staat niet per definitie tegenover elkaar. Het één sluit het ander niet uit. Je kunt het zien als een munt, die nu eenmaal twee zijden heeft. Ook kwaliteiten komen, net als de zijden van de munt, in tweeën. Onze kwaliteiten zijn eigenschappen of waarden, die niet objectief door anderen te zijn waar te nemen en dus niet meetbaar of weegbaar zijn, maar enkel subjectief (door onszelf) kunnen worden ervaren. Zodra iets via een schaal of spectrum wordt aangeduid (zoals weinig – veel of minder – meer of klein – groot of licht – donker), betreft het een kwaliteit. Een kwaliteit krijgt betekenis door het te vergelijken. Een kwaliteit heeft altijd twee uitersten.

Neem bijvoorbeeld de geur van appeltaart. Lekker, zal de een ervaren. Bah, vies, ervaart de ander.

Een lekkere geur bestaat niet op zichzelf. We kunnen alleen ‘weten’ wat voor ons lekker is zodra we ook hebben ervaren wat vies is. We kennen dan het verschil. En dat is – zoals gezegd – ten behoeve van de “ik” heel handig. Wanneer de regels van “ik” niet zijn opgelegd door anderen maar zijn gebaseerd op wat een kind zelf heeft mogen ervaren (bijvoorbeeld wat lekker is en wat vies is), is de “ik” van dit kind in wezen trouw aan het eigen temperament. Een kind dat onverhinderd trouw kan zijn aan het eigen temperament, aan de eigen natuur, zal verschillen tussen zichzelf en anderen makkelijker respecteren. Dit kind zal minder geneigd zijn anderen af te keuren en zal minder snel de angst ontwikkelen afgekeurd te worden door anderen.

Pijn

Tot zover kregen we nog geen kramp of steken. Verschil maken doet dus op zichzelf geen pijn. Pas wanneer het eigen temperament en de daaruit voortvloeiende eigen waarden worden afgekeurd (of wanneer uitsluitend de waarden van anderen worden goedgekeurd), dan kan het ineens wél pijnlijk worden. Ik leg het je uit met behulp van de appeltaart.

Stel je eens een gezin voor, dat dol is op appeltaart. Je kunt je wellicht voorstellen dat binnen dit gezin als ‘ongeschreven norm’ geldt dat de geur van appeltaart altijd heerlijk is dus niet vaak genoeg in huis kan hangen. Die norm kan bijvoorbeeld zijn ontstaan omdat de zoete geur van appeltaart al door hun  (voor)ouders werd geassocieerd met een gevoel van veiligheid of geborgenheid. De achterliggende waarde van de ‘appeltaartgeur’ zullen ze waarschijnlijk duiden als zoiets als ‘het ervaren van éénheid, van geborgen en thuis-voelen’. Lekker een appeltaartje bakken is inmiddels een gewoonte geworden, de cultuur van dit gezin. Ongetwijfeld zijn er allerlei rituelen en tradities ontstaan rondom de appeltaart, als symbool van geborgenheid binnen het eigen gezin. De gezinsleden die de appeltaartgeur zo waarderen, kunnen zich waarschijnlijk niet eens voorstellen dat er ook mensen op deze planeet rondlopen, die de geur van appeltaart niet als overheerlijk ervaren.

Maar dan wordt er binnen dat gezin een kind geboren dat vanuit een persoonlijke gevoeligheid stante pede misselijk wordt van de geur van appeltaart. Daar kan dit kind niets aan doen: het wordt simpelweg met deze afstelling van de zintuigen geboren. Het is de natuur van dit kind.

Oeps! Wat nu? Hoe kan ‘deze spelbreker’ zich binnen dit gezin handhaven? Wanneer dit kind laat blijken van de geur van appeltaart te walgen, kan het zomaar binnen dit gezin een flink sociaal probleem hebben. Dit kind wijst dan de familiecultuur af, wijkt af van de spelregel en past niet binnen norm van het gezin. Wanneer het kind echter ‘besluit’ zich aan te passen en de misselijkheid te trachten te onderdrukken of te verdragen, wijst het in feite zichzelf af. In beide situaties is de kans op lijden heel reëel.

Want wanneer de walging van appeltaartgeur al door één van de gezinsleden bijvoorbeeld als raar, fout of ongepast wordt beschouwd, wordt de “walgende ik” van dit kind afgekeurd. De “walgende deel van de ik” is niet welkom. Het hoort er niet bij.

Au, dat doet pijn!

En wanneer het kind zou besluiten aan de rest van het gezin dan maar niets (meer) te laten merken wanneer het misselijk wordt van de geur, beschouwt dit kind als het ware de eigen walging als raar of fout of ongepast en sluit het daarmee een deel van zichzelf uit. Het “walgende deel van het zelf” is niet welkom. Het hoort er niet bij.

Au, dat doet pijn!

Buitensluiten

Wanneer de eigen natuur (in dit geval de walging van het kind wanneer het een appeltaart ruikt) of door een belangrijke ander wordt afgekeurd of door het kind zelf, zal er vroeg of laat lijden ontstaan. Daar kunnen de meesten van ons zich overigens prima iets bij voorstellen. Dat lijden hebben we immers allemaal (ook vaak meer dan eens) zelf ervaren.

Maar hoe kom ik er dan bij, dat buitensluiten op zichzelf niet ‘verkeerd’ is?

Denk nog even terug aan die appeltaartgeur. Het kind dat van de geur van appeltaart walgt, wil het liefst die geur buitensluiten. Dat is ook heel zinvol! Want juist het buitensluiten geeft het kind (even) de ruimte. In die ruimte kan het kind langzaam maar zeker gezonde manieren ontwikkelen om met de geur binnen het gezin om te gaan. Zodat het ook voor dit kind leefbaar en gezond blijft om zich binnen dit gezin te bewegen. Het kind kan dan bijvoorbeeld (samen met het gezin) een geheel nieuwe taart gaan verzinnen, die ze wél allemaal lekker vinden. Of het kan besluiten om vrolijk buiten te gaan spelen als er weer zo nodig iemand een appeltaart wil bakken. En vaak ‘went’ iets langzamerhand min of meer vanzelf, wanneer het ‘vies-vinden’ er gewoon onvoorwaardelijk mag zijn.

Exclusief en inclusief

Als het ‘geurgevoelige’ kind in dit gezin welkom is, zal het – voor wat betreft die geurgevoeligheid –  in zeker zin binnen dit gezin ook exclusief zijn. Het neemt dan – qua geurgevoeligheid – een bijzondere rol in ten opzichte van de overige gezinsleden. Exclusief heeft immers óók de betekenis van bijzonder, van extra waardevol.  

Eigenlijk zijn we allemáál exclusief. Ieder van ons wordt geheel uniek, met eigen voorkeuren en gevoeligheden, geboren. Om onze voorkeuren te ontwikkelen en tot bloei te laten komen en om onze gevoeligheden te verruimen, hebben we anderen nodig. Anderen die ons activeren, stimuleren, uitdagen en steunen.   

Willen we als mens het hele spectrum van een kwaliteit optimaal kunnen benutten (omdat we daarmee onze mogelijkheden vergroten!), zullen we die kwaliteit van de ene uiterste kant tot de andere uiterste kant van het spectrum moeten doorleven. Dat levert ons dan het meeste op. Maar het liefst doen we dat dan wel vanuit ons eigen temperament, vanuit onze exclusieve natuur, waarin we moeiteloos ons-zelf-zijn.

Ontwikkelen van kwaliteiten doen we nu eenmaal makkelijker door ons éérst exclusief te richten op onze eigen voorkeuren om vervolgens, wanneer de tijd daarvoor rijp is, ook alle overige aspecten van de kwaliteit welkom te heten. Bijvoorbeeld door in het geval van de kwaliteit ‘geur’ eerst ‘vies’ te beleven, in alle aspecten van die kwaliteit, dus tot ‘walgend vies’ aan toe. Gaandeweg zal dan vanzelf ook ruimte komen om het concept ‘lekker’ te gaan exploreren. Het hele spectrum verkennen. Zo worden we een ‘geur’-expert. We benutten in zo’n geval niet alleen de waarde of kwaliteit ‘geur’ of ‘ruiken’ in alle volledigheid maar verruimen tegelijkertijd de regels (normen) van ons “ik” construct. Zo kan er, telkens als meer bewegingsvrijheid nodig is, meer ruimte ontstaan in ons “ik” construct. Daarmee ontstaat steeds meer keuzevrijheid.

Waarom is dat nodig? Wanneer we meer ruimte en keuzevrijheid ervaren, lukt het ons veel makkelijker om ook betekenisvol samen te leven. We willen namelijk heus niet alleen exclusief zijn, maar we willen ons ook ingesloten en verbonden weten. We willen ons het liefst exclusief én inclusief kunnen bewegen in een sociaal steeds omvangrijkere en complexere samenleving. Simpelweg omdat dat ons leven én het leven van anderen rondom ons meer betekenis geeft.

Samen

Verschil maken is dus essentieel, willen we een stevige “ik” ontwikkelen, die constructief kan samenleven met anderen. En hoewel ‘buitengesloten worden’ voor niemand fijn is, willen we ook leren om iets wel tijdelijk buiten te sluiten, wanneer dat voor onze eigen ontwikkeling nodig is. We voelen trouwens vanzelf wanneer dat niet zo is. Want telkens wanneer onderscheiden of buitensluiten niet zinvol is, zal er pijn ontstaan. En wanneer we per ongeluk iets hebben ingesloten, dat niet gezond voor ons is, zal er misselijkheid of ander fysiek ongemak ontstaan. Dan weten we: We hebben ons vergist!

Elke vergissing levert dus vroeg of laat lijden op. Maar vergissen is menselijk. En ons lijden helpt ons daarvan bewust te worden. Pijn en ongemak vertellen ons dat de tijd rijp is voor verandering! Want gelukkig kan elke vergissing weer worden hersteld.

Daarmee kunnen we elkaar heel goed helpen. Sterker nog, we hebben elkaar nodig. Want als één van ons lijdt, lijden we in wezen met ons allen. Pijn en ongemak zijn signalen, dat er iets ingesloten wil worden wat er niet bij mocht zijn of dat juist nog iets (even) buiten wil blijven omdat het voor ons systeem (nog) niet gezond is. Door alert te zijn op zowel onze eigen lijden als het lijden van de ander, weten we vanzelf wanneer we aan de bak mogen om een vergissing van onszelf te doorzien en te gaan herstellen. Door het samen te doen: ieder vanuit onze eigen temperament én met behulp van elkaar.

Inclusief én exclusief!